Schetsen uit Nuth's Verleden
Geschreven door Hub Ritzen, alle rechten op de tekst bij de familie Ritzen informatie via info@NuthvanToen.nl
donderdag 31 maart 2011
woensdag 30 maart 2011
INHOUDSOPGAVE
Schetsen uit Nuth's verleden
Hub Ritzen, Nuth, Juni 1959
1. INLEIDING
2. NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (I)
Veldslag tussen Hunnecum en Kathagen
3. NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (II)
Romeinse Nederzettingen rond Nuth
4. ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (I)
Het strategisch belang van Kathagen
5. ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (II)
Oversteek Karel de Stoute te Kathagen
6. DE HEERLIJKHEID NUTH (I)
De familie van Eynatten, Heren van Nuth
7. DE HEERLIJKHEID NUTH (II)
De schepenbank en het schepengerecht
8. DE SCHOOLMEESTER VAN NUTH (I)
De koster-schoolmeester (1598-1749)
9. DE SCHOOLMEESTER VAN NUTH (II)
De kapelaan-koster-schoolmeester (1750-1818)
10. DE SCHOOLMEESTER VAN NUTH (III)
De koster-organist-schoolmeester (1818-1852)
11. PAROCHIEKERK ST. BAVO (I)
De periode tot 1763
12. PAROCHIEKERK ST. BAVO (II)
De nieuwbouw 1763-1767
13. PAROCHIEKERK ST. BAVO (III)
Tot heden met verbouwing 1921-1922
14. KLUIZENAARS TE VAESRADE
Kapel en kluizenaars 1596-1856
15. OPHEFFING EN INLIJVING VAN DE GEMEENTE VAESRADE (I)
Ontstaan en opheffing van de gemeente Vaesrade 1795-1822
16. OPHEFFING EN INLIJVING VAN DE GEMEENTE VAESRADE (II)
Inlijving bij Nuth en grensgeschil met Hoensbroek 1822-1866
17. OPHEFFING EN INLIJVING VAN DE GEMEENTE VAESRADE (III)
Salaris van Veldwachter en Burgemeester
18. DE GEMEENTE NUTH IN DE VORIGE (19e) EEUW
Een eeuw met burgerlijk gedoe en "gevreigel"
19. DE GEMEENTE NUTH VAN 1900 TOT 1959
De ambtsperiode van burgemeester Starmans
20. DE PROTESTANTSE GEMEENSCHAP IN NUTH
Hub Ritzen, Nuth, Juni 1959
1. INLEIDING
2. NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (I)
Veldslag tussen Hunnecum en Kathagen
3. NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (II)
Romeinse Nederzettingen rond Nuth
4. ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (I)
Het strategisch belang van Kathagen
5. ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (II)
Oversteek Karel de Stoute te Kathagen
6. DE HEERLIJKHEID NUTH (I)
De familie van Eynatten, Heren van Nuth
7. DE HEERLIJKHEID NUTH (II)
De schepenbank en het schepengerecht
8. DE SCHOOLMEESTER VAN NUTH (I)
De koster-schoolmeester (1598-1749)
9. DE SCHOOLMEESTER VAN NUTH (II)
De kapelaan-koster-schoolmeester (1750-1818)
10. DE SCHOOLMEESTER VAN NUTH (III)
De koster-organist-schoolmeester (1818-1852)
11. PAROCHIEKERK ST. BAVO (I)
De periode tot 1763
12. PAROCHIEKERK ST. BAVO (II)
De nieuwbouw 1763-1767
13. PAROCHIEKERK ST. BAVO (III)
Tot heden met verbouwing 1921-1922
14. KLUIZENAARS TE VAESRADE
Kapel en kluizenaars 1596-1856
15. OPHEFFING EN INLIJVING VAN DE GEMEENTE VAESRADE (I)
Ontstaan en opheffing van de gemeente Vaesrade 1795-1822
16. OPHEFFING EN INLIJVING VAN DE GEMEENTE VAESRADE (II)
Inlijving bij Nuth en grensgeschil met Hoensbroek 1822-1866
17. OPHEFFING EN INLIJVING VAN DE GEMEENTE VAESRADE (III)
Salaris van Veldwachter en Burgemeester
18. DE GEMEENTE NUTH IN DE VORIGE (19e) EEUW
Een eeuw met burgerlijk gedoe en "gevreigel"
19. DE GEMEENTE NUTH VAN 1900 TOT 1959
De ambtsperiode van burgemeester Starmans
20. DE PROTESTANTSE GEMEENSCHAP IN NUTH
dinsdag 29 maart 2011
INLEIDING
In
de jaren '40 en '50 van de vorige eeuw schreef Hub Ritzen een aantal
artikelen over de geschiedenis van zijn geboortestreek: Nuth, Vaesrade
en wijde omstreken. De artikelen werden in eerste
instantie afzonderlijk gepubliceerd.
In
1959 worden een aantal van deze "schetsen", zoals hij ze zelf noemt,
gebundeld en gepubliceerd in een gedenkboek bij het afscheid van
toenmalig Burgemeester Starmans.
Hub licht zijn aantekeningen als volgt toe:
In 1962, zo verneem ik, zal Nuth zijn 700-jarig bestaan- gaan herdenken. Opdracht tot het schrijven van een verantwoorde geschiedenis van Nuth is door het gemeentebestuur reeds enkele jaren geleden gegeven. Dit zijn verheugende initiatieven ter bevordering van de kennis en de waardering van de plaatselijke historie.
Met
het oog op dit naderende 7e eeuwfeest, en in afwachting van de
geschiedkundige beschrijving van Nuth, wil ik slechts, dat mijn schetsen
gezien worden als een povere poging tot opwekking van de belangstelling
voor het oude en jonge verleden van deze gemeente.
Ik
waag het niet de schoon geordende paden van de historietuin der
vakmensen te betreden; laat mij slechts hier en daar een enkele wilde
bloem plukken langs de eeuwenoude weg van de plaatselijke historie.
Tegen
de achtergrond van het woelige wereldnieuws van heden hebben deze
schetsen natuurlijk geen enkele betekenis. Het zijn slechts
aantekeningen....
Nuth, juni 1959. HUB. RITZEN.
Labels:
1262,
1959,
1962,
eeuwfeest,
Geschiedenis,
hub ritzen,
Limburg,
Nuth,
Schetsen,
Verleden
maandag 28 maart 2011
NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (deel 1)
Veldslag tussen Hunnecum en Kathagen
de voormalige Heerlijkheid Nuth gepubliceerd op www.NuthvanToen.nl |
De bronnen der ongeschreven geschiedenis gaan evenwel veel verder terug: deze reiken zeker tot in de tijd van de Romeinen.
Hoe
vaak hebben wij niet met jeugdig “enthousiasme” de aanwijsstok gevolgd
langs de lange rij jaartallen op het schoolbord en daarbij in monotone
dreun gezongen: “55 jaar vóór Christus, de Romeinen komen in ons land”
;
met dat jaartal werd de lange reeks geopend, die ons van Julius Caesar langs Ambiorix en Claudius Civilis voerde naar Clovis en de verdere Frankische, Merovingse en Karolingse vorsten, waarbij ook 'n grote, 'n kale, 'n stoute en 'n vijfde Karel niet vergeten mochten worden en daarna belandden wij al hakkelend buiten onze landstreek en raakten wij verward in het onbekende gezelschap van de vermoorde of oorlogvoerende graven van Holland en de gevierde zeehelden Tromp, de Witt, Evertsen en de Ruijter;
met dat jaartal werd de lange reeks geopend, die ons van Julius Caesar langs Ambiorix en Claudius Civilis voerde naar Clovis en de verdere Frankische, Merovingse en Karolingse vorsten, waarbij ook 'n grote, 'n kale, 'n stoute en 'n vijfde Karel niet vergeten mochten worden en daarna belandden wij al hakkelend buiten onze landstreek en raakten wij verward in het onbekende gezelschap van de vermoorde of oorlogvoerende graven van Holland en de gevierde zeehelden Tromp, de Witt, Evertsen en de Ruijter;
tenslotte
met een omweg langs de aanbeden held Napoleon Bonaparte haalden wij
moeilijk en afgemat de eindgetallen bij de vorsten van ons Oranjehuis.
Dat was pas geschiedenis!
Maar in elk geval is ons daarvan bijgebleven, dat de Romeinen destijds zeker gekomen zijn en het is ook zeker dat ze Nuth aangedaan hebben en daar lange tijd verbleven hebben. De bewijzen zijn nog voorhanden.
Maar in elk geval is ons daarvan bijgebleven, dat de Romeinen destijds zeker gekomen zijn en het is ook zeker dat ze Nuth aangedaan hebben en daar lange tijd verbleven hebben. De bewijzen zijn nog voorhanden.
Toen
Caesar met zijn legioenen omstreeks 55 vóór Christus onze streken
binnen viel, veroverde ,hij het hele gebied aan deze kant van de Rijn.
Hij heeft dit beschreven of laten beschrijven in zijn boek: “De bello
Gallico”.
Commentarii "de Bello Gallico" |
Te
Kathagen over de beek lag een brug ter breedte van zes meter, waarover
de straat voerde door Vaesrade, in een ravijn van de steile dalwand naar
de hoogte van Hommert. Dit over de terreinbeschrijving.
Nu komt de historicus zelf aan het woord: “verbinden wij aan deze terreinbeschrijving de berichten van Caesar in huidige militaire betekenis, zo zien we de Romeinen de derde marsdag vóórmiddags het Geuldal bij Valkenburg overschrijden en tegen de middag de hoogte van de rechter dalwand tussen Valkenburg en Aalbeek bereiken. Hier vindt Caesar wederom de gezanten der Germanen, die gedurende drie dagen afwezig waren gebleven. Zij verzochten hem nogmaals zijn opmars drie dagen lang te staken. Caesar gaat daarop niet in, maar hij wil slechts vier mijlen voortrukken tot hij water ,voor zijn krijgslieden vindt. De cavalerie en zijn “exploratores” ook wel plaatskundige geleiders geheten zullen hem daar blijkbaar hebben verteld, dat de Geleenbeek het nodige water kon verschaffen. 5000 Gallische ruiters dekten als voorhoede de opmars der legioenen. De ruiterij moest, vakkundig oprukkend, terrein winnen en zo stond zij ook reeds spoedig bij Kathagen, bereikte door die voormars de hoogte (op de Vaesraderberg) ten zuiden van Hommert en Amstenrade, toen plotseling 800 Germaanse ruiters de Gallische cavallerie aangrepen en deze over de Geleenbeek tot Nuth terugwierpen, zodat de Romeinse legioenen op de hoogte bij Hunnecum de vluchtende ruiters beschouwend moesten opnemen
Na
deze voorafgaande oriëntering in het terrein volgt de historicus de
tekstwoorden van Caesar's boek: In 't Boek IV, 13, vinden we opgetekend,
dat de Germaanse aanvoerders werden gevangen genomen. Volgens Caesar
geschiedde dit toen de volgende morgen na het ruitergevecht de Germanen
op hun eigen onbetrouwbare en huichelachtige manier met al hun vorsten
en oudsten aan de spits tot hem kwamen in het lgerkamp, enerzijds om
zich kwasi te rechtvaardigen, dat zij tegen de afspraak en tegen hun wil
de dag tevoren het ruitergevecht waren begonnen, anderzijds om zo
mogelijk door leugen en bedrog een nieuwe wapenstilstand te verkrijgen.
Maar
Caesar scheen zijn sinjeurs te kennen en hij verheugde er zich over,
dat hij hierdoor een goede gelegenheid vond om hen gevangen te houden.
Hij
zelf rukte toen met het hele leger uit het kamp, naar liet de ruiterij
als nachtwakers achter, ook al omdat hij kon aannemen, dat zij door het
onverwacht gevecht van gisteren min of meer gedemoraliseerd was.
Wat
het legerkamp en het slachtveld der Germanen betreft, zouden wij vooraf
een beeld dienen, te geven van de omgeving waarin toen ongeveer 100.000
manschappen van een strijdmacht zonder aanvoerders vernield werden.
Maar genoeg zij 't hier slechts te vermelden, dat Caesars bladzijden
gewagen van een veldslag in het Zuid-Limburgse land, zo ontzettend als
onze historie er nooit een heeft kunnen boeken".
© NuthvanToen / Hub Ritzen
Labels:
1262,
1962,
Adam van Nutta,
Bello Gallico,
eeuwfeest,
Geschiedenis,
hub ritzen,
Hunnecum,
Jos Habets,
Kathage,
Limburg,
Nuth,
Romeinen,
Schetsen,
Tenteren,
Usipeten,
Verleden,
Voormalige Heerlijkheid
zondag 27 maart 2011
NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (deel 2)
Romeinse nederzettingen rond Nuth
Afgezien
van de geschetste , in het gebied van de gemeente Nuth ingepaste,
Romeinse militaire actie in groot verband, is er door de Romeinen toch
ook een veel vreedzamer gebruik gemaakt van het grondgebied van Nuth.
Gedurende de 2 à 3 eeuwen, dat zij in onze streken vertoefden, deden ze
ook nog wel iets anders dan oorlog voeren. Zij ontpopten zich als
kundige kolonisten. De inheemse bevolking trok daar lering uit. Onder
deskundige leiding van de Romeinen ging men de grond beter tot cultuur
brengen; nieuwe gewassen werden ingevoerd, het gereedschap verbeterd,
kortom er kwam meer beschaving en de handel leefde op.
In
de buurt van de grote heerwegen of legerwegen werden open plekken
gehakt. Men ging dus uitrotten of rooien. In de latere tijd vindt men
deze benaming terug in de uitgangen dorpen: rade, raath,
rooth,
rode, roy. Denk maar Vaesrade, Wijnandsrade, Kunrade, Raath,
Bingelrade, Amstenrade, Weustenrade enz. Deze namen zijn zeker geen
Romeinse namen, maar zij geven aan waar en hoe deze plaatsen zijn
ontstaan.
Tot
een der Romeinse legerwegen mag men waarschijnlijk rekenen de z.g.
Wijenweg of Wieëweg, die komende van
Maastricht-Meerssen-Ulestraten-Schimmert onze gemeente binnenkomt langs
“Nuther Cruts" en dan verder liep langs “de Daelderling” over de
spoorlijn dwars door de terreinen van de AGA-fabrieken, om dan
vervolgens de tegenwoordige weg te volgen door Kathagen naar
Vaesrade.
Hier boog hij direct in het begin van het dorp bij café Leise omhoog de ”Boeschberg” (Vaeraderweg) op tot aan de Naanhofsweg om dan links op te gaan langs de Jeugrubben, ook weer onder de benaming Wieëweg tot aan de Hommerterweg bij Mariarade. Daar kruiste hij de Hommerterweg naar de Akerstraat (de gemeente Amstenrade heeft gemeend dit korte stukje wijenweg te moeten omdopen in Patersweg). Vanaf de Akerstraat gaat hij dan wederom onder de benaming Wijenweg en Wieëweg linea recta naar Brunssum.
Hier boog hij direct in het begin van het dorp bij café Leise omhoog de ”Boeschberg” (Vaeraderweg) op tot aan de Naanhofsweg om dan links op te gaan langs de Jeugrubben, ook weer onder de benaming Wieëweg tot aan de Hommerterweg bij Mariarade. Daar kruiste hij de Hommerterweg naar de Akerstraat (de gemeente Amstenrade heeft gemeend dit korte stukje wijenweg te moeten omdopen in Patersweg). Vanaf de Akerstraat gaat hij dan wederom onder de benaming Wijenweg en Wieëweg linea recta naar Brunssum.
De mening heerst, dat deze weg in de buurt van Jabeek aansloot op de grote Romeinse Heerbaan van Xanten naar Heerlen.
villae rusticae na cliche uit Gemeentearchief Heerlen |
Soms
zochten zij daarvoor de vruchtbaarste streken op in lager gelegen
terrein, maar toch weer in de buurt van genoemde wegen. Als treffende
voorbeelden daarvan kunnen in Nuth en onmiddellijke omgeving drie van
dergelijke hofsteden worden aangewezen. Twee ervan op de hoogste plekken
gelegen, n.l. de villa op de Reulinck te Vaesrade en de villa op de
Schuureik onder Hoensbroek, de derde lag ten zuiden van het kasteel
Reijmersbeek langs en in de weg naar Nagelbeek.
ligging romeinse villa op de Reulinck |
Van het gebouw nabij Reijmersbeek wordt gezegd:
“In
juni 1871 herstelde men de weg van Kathagen naar Nagelbeek en vond ten
zuiden van het kasteel Reijmersbeek de sporen van een romeins gebouw,
hetwelk ten dele in de weg ten dele in de akker gelegen was. De
bouwstenen, in de grondvesten gevonden, waren afkomstig uit de groeven
van Valkenburg en Kunrade, Een der kamers was bevloerd met “testa
concusa". Een rondvormige waterput, uit Valkenburgse steen gebouwd, lag
in de weg .ten oosten van de huizing. De bovenste opening van de put
mat in doorsnede 1.40 meter, maar werd lager steeds enger, Rond in de
omtrek was de akker bezaaid met fragmenten van romeinse tegels, imbrices
en potscherven. uit de omstandigheid dat de grond. vele sporen droeg
van as en houtskool kan men besluiten, dat de villa van Reijmersbeek
door brand is vernield geworden”.
Sindsdien
is dit gebouw niet meer aan een nader en meer deskundig onderzoek
onderworpen geweest. Wellicht vindt men hiervoor nog eens de tijd.
Volgens
bovengenoemde “aantekeningen" lag een tweede Romeinse standplaats te
Vaesrade, op de hoogte genaamd: Op den Reulinck, naast de weg die naar
Oirsbeek leidt. (Hier wordt bedoeld de oude, holle weg, die in de
Vaesraderberg, vlak naast het Mariakapelletje, omhoog gaat). In 1870
heeft de historicus Habets met zijn vriend rector Crousen van Vaesrade
deze villa onderzocht. Ook hier bevonden zich grondvesten uit
mergelsteen en scheen
brand
de oorzaak te zijn geweest van het verdwijnen van het gebouw. Tussen de
vele potscherven, stukken tegels, plavuizen en dakpannen vonden zij een
gedeelte van een samische vaas met een inschrift (IACIANII). Uit
inscripties op gevonden tegels meende zij te kunnen opmaken, dat de
villa van Vaesrade de dakpannen van dezelfde favbriek had betrokken als
de villa Herkenberg bij Meerssen en nog enige andere. De verwoesting zou
omstreeks 175 jaar na Christus hebben gelegen door een inval van de
Chauken, een barbaars volk, dat uit Noord-Duitsland was komen afzakken.
Alvorens
de aandacht te vestigen op het meer deskundig onderzoek van deze
landhoeve in de jaren 1932 en 1933 door de dienst van het Rijksmuseum
van oudheden te Leiden, wil ik even vermelden, dat de begraafplaats van
de bewoners van deze landhoeve zeer waarschijnlijk ligt achter de
Vaesrader- of Thullerheide meer naar de westkant, ongeveer 400 à 500
meter van de hoeve verwijderd.
terra sigillata (met dank aan M. Ritzen/ J. van Hoften |
Verder
is het bewijs gevonden, dat vanaf de villa op de Reulinck een weg liep
naar het dal aan de voet van de Vaesraderberg.
Het
dwarsprofiel van deze weg vond ik in 1956/1957 mooi afgetekend,
ongeveer 1.30 mtr. Onder het maaiveld, ten zuiden van de villa. De weg
was verhard met kiezel en stukken dakpannen ter breedte van ongeveer 3 à
4 meter.
typisch dwarsprofiel |
Deze
toegangsweg is te verklaren, omdat de bewoners voor de watervoorziening
het dal in moesten. In vroeger jaren bij verbetering van de
Vaesraderberg heeft men een gedeelte van een waterput aldaar ontdekt.
Ook is met de laatste verbetering van het wegprofiel van de
Vaesraderberg het laatste restje verdwenen van de bekende waterbron “De
Droepnaas”. Vlakbij deze waterwinplaats vond ik voor jaren terug
honderden stukken en scherven van kruiken en potten uit de eerste eeuwen
en de latere Karolingische tijd.
Ook
kwam z.g. Phingsdorfer materiaal, voorzien van verffiguren, te
voorschijn. Dit is goed verklaarbaar, want stuk gevallen kruiken of
potten bij de waterput of waterbron zullen de vroegere bewoners zonder
meer aan de kant hebben geworpen.
Zoals
ik reeds zei, in 1933 heeft een meer verantwoorde opgraving plaats
gevonden van de Romeinse landhoeve op de Reulinck. Een deskundige en
uitvoerige beschrijving hiervan is te vinden in “Oudheidkundige
Mededelingen” van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (Nieuwe Reeks
XV, 1934, blz. 28 t/m 38). Daarin vindt men ook een reconstructie en een
plattegrond van de blootgelegde fundamenten.
Deze
villa was een zuiver voorbeeld van een middelgrote hoeve met een
zuilengang in het voorfront en daarnaast twee vooruitspringende
hoekpaviljoens.
De muren waren overal zo volkomen uitgebroken, dat slechts de fundamentsleuven
nog aan de vulling van brokjes kalk, puin en aangevulde grond te
herkennen waren. Het was een hoeve met een frontbreedte van 30 meter en
een diepte van 20 meter. Aan de voorkant de porticus met zuilengang,
geflankeerd door twee vooruitspringende vierkante hoektorens; precies
achter de porticus lag in het midden een grote vierkante ruimte van
ongeveer 9 bij 10 meter. In het midden daarvan wees een ovale brandplek
de plaats aan waar eens de haard gelegen had. Achter de linker
hoektoren
lag
de paardenstal en tussen deze stal en de middenruimte bevonden zich de
verschillende koude en warme badvertrekken (caldarium, tepidarìum en
frigidarium).
hoektoren
waren ook nog vier woon- of slaapvertrekken. Aan de achterzijde sloot
de koeiestal over de hele lengte de middenruimte af. Een interessante
merkwaardigheid was de overdekte middenruimte in plaats van een open
binnenplaats, zoals men vroeger algemeen aannam voor elke Romeinse
villa.
De
Romeinen kenden ook een soort centrale hete lucht verwarming. Vanuit
een bepaalde stookplaats werd de verwarmde lucht onder de vloeren van de
verschillende vertrekken, die men wilde verwarmen, doorgevoerd.
Daarvoor rustten de vloeren op pijlertjes van ronde of vierkante tegels.
Twee
badvertrekken (het caldarium en het tepidarium) waren in de villa te
Vaesrade voorzien van een dergelijke "hypocaustum"-verwarming. De
hypooaustum-pijlers, die de bovenvloer droegen, waren nog aanwezig en de
meeste pijlers nog tot de oorspronkelijke hoogte van vijf tegels. Het
stookgat voor deze verwarming was geplaveid met dakpannen.
De
weinige aardewerk fragmenten, die bij deze laatste opgraving werden
gevonden, bestonden voornamelijk uit ruwwandige voorwerpen. Zo vond men
kookpotten die wezen op het laatste gedeelte van de 2e en begin 3e eeuw. Iets talrijker waren de wrijfschalen om het graan tot meel te verwerken.
Verder vond men beschilderde voetjes van stekelbekertjes en een
gedeelte
van een rood beschilderde beker met schubben. Uit de gedane vondsten
heeft men kunnen vaststellen, dat de villa bestond tussen 100-200 jaar
na Christus.
*) Noot betreffende “terra sigilata”,
Terra
Sigillata is de naam van het romeins aardewerk, dat rood van kleur is
en bedekt met een laagje glazuur om de bekeretjes, bordjes en potjes
waterdicht te maken. De benaming was oorspronkelijk gegeven aan een
soort van pastillen uit de kleigroeven van Lemnos. Daar draaiden de
priesters van Dinane pillen uit rode klei waaraan geneeskundige kracht
werd toegeschreven. Met een stempel werd er het beeld van een hinde op
gedrukt. Wegens de stempelopdruk moemde men deze pastillen “terra
sigillata”
terra sigillata met dank aan M. Ritzen / J. van Hoften |
© NuthvanToen / Hub Ritzen
zaterdag 26 maart 2011
ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (deel 1)
,,ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER...''
(En hij toog te Kathagen over)
Brug over de Geleenbeek vóór 1940 Kathager Molen op de achtergrond |
Vlakbij deze bekende strategische oversteekplaats in het Geleendal ligt ook de meer dan 500 jaren oude Kathagermolen.
Hier
zagen wij reeds in de eerste jaren vóór onze jaartelling de Gallische
ruiters over de brug terugvluchten voor de Germaanse cavalerie om de dag
daarna de verbolgen Caesar met heel zijn legermacht door Kathagen te
zien voortrukken de Germaanse strijdkrachten tegemoet.
Kazemat te Kathagen |
door duitsers gesprongen brug |
Achter
hun rug vloog de brug met een donderend geraas in de lucht, de halve
Kathagermolen meenemende. En terwijl de oude molen in vlammen stond,
trokken de Amerikaanse,tanks ter achtervolging naast de opgeblazen brug
over de beek te Kathagen. Nog eens, in de spannende dagen van het
Ardennenoffensief, ratelde in donkere nacht een lange colonne Engelse
tanks terug over de brug met uitzondering van één zware tank die van de
brug af pardoes op de rug in de beek kantelde.
Dit even terloops om de onopvallende strategische doorgang te Kathagen in het Geleendal aan te stippen.
Ook
een ander veroveringszuchtig vorst trok eens door Nuth en Kathagen naar
de Rijn. Het was Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, die over onze
streken regeerde tussen de jaren 1465 en 1477.
© NuthvanToen / Hub Ritzen
vrijdag 25 maart 2011
ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (deel 2)
Hertog
Karel de Stoute, die zijn vader Philips van Bourgondië in 1466 was
opgevolgd, werd heerser over een machtig en uitgestrekt gebied, waardoor
hij zich kon meten met zijn collega de koning van Frankrijk. Hij achtte
daarom de tijd gekomen om aan de Duitse keizer Frederik III het Roomse
koningschap of althans een koningschap te vragen, dat behalve zijn
eigen rijksland
en franse leengoederen o.a. ook de bisdommen Utrecht en Luik zou
omvatten. Hij bood daarvoor, op een samenkomst te Trier in 1473, aan de
keizer de hand aan van zijn dochter Maria voor diens zoon Maximiliaan.
Maar
Frederik was voorzichtig: door aan de wens van de Stoute Karel toe te
geven, vreesde hij de toekomst van zijn zoon te schaden en daarmede zou
hij zeker de Duitse rijksvorsten ontstemmen
Toen
de onderhandelingen over Karel's koningschap op het dode punt waren
gekomen, verliet keizer Frederik in het geheim de stad Trier om zich aan
het onbehagelijk samenzijn met de ongemakkelijke hertog Karel te
onttrekken.
Deze
besloot nu in het Duitse keizerrijk te nemen, wat men hem niet schenken
wilde. De Elzas had hij sedert 1469 in pand; hij trok naar Aken, naar
Metz en hij nam de aartsbisschop van Keulen nu krachtdadig in
bescherming tegen diens oproerige onderdanen. Maar het lukte hem niet,
als handhaver van de rechten van de aartsbisschop, zijn macht in het
Keulse bisdom
te
vestigen. Hij trok daarvoor wel op tegen de oproerige stad Neuss aan de
Rijn, doch dit werd hem noodlottig. Van juli 1474,tot juni 1475 heeft
hij deze stad belegerd zonder succes. Hij moest de aftocht blazen. Een
rijksleger dat keizer Frederik, geholpen door de algemene vrees voor de
gewelddadige hertog, bijeen had weten te brengen, noodzaakte hem het
beleg voor
Neuss op te breken.
Op
deze fatale veldtocht tegen de stad Neuss trok Hertog Karel vanuit zijn
tentenkamp te Haasdal langs de route Hunnecum-Nuth-Kathagen-Vaesrade
naar de Rijn op Sint Jacobsdag van het jaar 1474. De hertog die in de
omgeving van Maastricht met zijn hoofdmaoht was aangeland, steeg bij de
nonnen van het adelijk klooster St. Gerlach bij Valkenburg-Houthem af en
hield aldaar een algemene monstering,der troepen. Zijn legermacht
bedroeg
60.000
à 80.000 man. Pistorius geeft zelfs 100.000 man op. Zijn leger was in
vier colonnes verdeeld: Fransen-Britten-Italianen-Vlamingen/Duitsers.
(Beitrage zur Neuser Chronick 1785).
Een
kroniekschrijver - waarschijnlijk tijdgenoot - uit Beek heeft dit voor
ons vastgelegd in zijn “Chronijk der Landen van Overmaas” op
realistische wijze in schone taal:
“………int
jaer ons Heren geburt dusent CCCC ende LXXIV (1474) due quam dis
hertoch Karle wederoem tot Trycht liggen. Mer syn volck van wappen dat
lach oem Tricht in den Lande van Valkenborgh ende Dalheym,als te Haren,
te Ytter, te Merssen ende te Steyn, te Ormont ende alle dorpen,ende
sonderlynghe tot Elsloe, ende dreyffen jamer over die arme schemel
Huysluyden.
Sie namen hoen dat sy hadden; sy veynghen se, sy sloeghen se, sy
staecken se; sy en sparden Kyrcke noch Kluysse als van ettens spysen,
Den
jamer ende den spyt den die arme huysluyden mosten lyden en is nyet te
schryffen, noe dene dat sy in vrunde landen heyten liggen. Due doernae
anno 1774 so quaem hee mut allen synen herre ende herrwaghen te liggen
achter Hasdel bovem Merssen by Rader, off aen der Nonnebussche by Synte
Gerlach ende daer dede hy menighen schoen teynt off pauloen op sloen
ende syn perck of logys maken. Ende doe quam der hertoch Karle selver in
synre teyntte of pauloen, die ser schoen ende kostelicke waes, des
donredachs op Synte Marien Magdalenen avent. En doer lach hee myt
menigheen stoutten maenne in dat veld vursegd al tot op Synte Jacopsdach
doer noe. Ende doe brack hee op ende toch tot Kathage over, als voer
Nuysse opten Ryn int busdom van Colen; ende doer quam hee voer des
vridachs noe Synte Jacopsdach in Julio…..".
Uit
dit alles blijkt duidelijk, dat de weg die voert over de brug te
Kathagen zeer belangrijk was, zelfs in de vroegste eeuwen. Er werd ook
tol geheven nabij de brug te Kathagen. Dit blijkt uit het register der
“Tollen van het lant van Valkenborgh” dat Jan van Wittem, drossaard van
Valkenburg in 1440 toezond aan de rekenkamer te Brussel. Daarin wordt
gezegd: “Van den weggeld tot Cathagen, daer geyn pachter af te vinden
is, want die starten zijn opgegraven om beschuddenis van den lande”.
Het
is mij bekend dat ter plaatse in vroegere jaren, bij herstelling aan de
beek, speerpunten en een strijdbijl zijn gevonden, terwijl later
tijdens de normalisatie van de beek een bepaald soort hoefijzer is
gevonden met brede randen.
Bij
de brug ligt de bekende en zeer oude “Cathagermolen” die reeds in
oktober 1480 tegelijk met de Nuinhof te Nuth wordt genoemd als een leen
van het Munster te Aken.
Vooral
in Natura en slechts gedeeltelijk in geld moest de pacht voldaan
worden. Herman Crijns, die de molen van kathagen van 1711 tot 1736 in
pacht had moest jaarlijks leveren op Sint Andreasdag: 30 malder rogge,
aan tarwe, gerst en haver van elk gewas 1 malder en 3 vaten en daarnaast
in geld betalen aan veegeld 48 gulden en nog voor 163 roeden land 8
gulden.
Crijns
was in de jaren 1718 tot 1735 voortdurendachterstallig gebleven met een
gedeelte van de pacht. Tenslotte was de pachtschuld opgelopen 1809
gulden en 2 stuivers. Maar daavoor presenteerde hij de rekeningen van
herstel en onderhoud der bouwvallige en molen. Toch bleef nog een bedrag
van 115 gulden en 11 stuivers op zijn debet staan. Rentmeester Hiltrop
liet deze pachtkwestie “ter Extraordinaire vergaderinge van den 21
Februari 1738” door de schepenbank van Vaesrade behandelen.
De
overlegde rekeningen worden in de vergadering van 17 maart 1738
gecollationeerd “ende is bevonden met de op heden geproduceerde
Rekeningen van den heer Hiltrop te accorderen in alle sijne kosten
partibus presentibus”
© NuthvanToen / Hub Ritzen
Abonneren op:
Berichten (Atom)