foto, film en geschiedenis van Nuth vroeger

zondag 27 maart 2011

NUTH IN DE ROMEINSE TIJD (deel 2)

Romeinse nederzettingen rond Nuth

Afgezien van de geschetste , in het gebied van de gemeente Nuth ingepaste, Romeinse militaire actie in groot verband, is er door de Romeinen toch ook een veel vreedzamer gebruik gemaakt van het grondgebied van Nuth. Gedurende de 2 à 3 eeuwen, dat zij in onze streken vertoefden, deden ze ook nog wel iets anders dan oorlog voeren. Zij ontpopten zich als kundige kolonisten. De inheemse bevolking trok daar lering uit. Onder deskundige leiding van de Romeinen ging men de grond beter tot cultuur brengen; nieuwe gewassen werden ingevoerd, het gereedschap verbeterd, kortom er kwam meer beschaving en de handel leefde op.
In de buurt van de grote heerwegen of legerwegen werden open plekken gehakt. Men ging dus uitrotten of rooien. In de latere tijd vindt men deze benaming terug in de uitgangen dorpen: rade, raath,
rooth, rode, roy. Denk maar Vaesrade, Wijnandsrade, Kunrade, Raath, Bingelrade, Amstenrade, Weustenrade enz. Deze namen zijn zeker geen Romeinse namen, maar zij geven aan waar en hoe deze plaatsen zijn ontstaan.





Tot een der Romeinse legerwegen mag men waarschijnlijk rekenen de z.g. Wijenweg of Wieëweg, die komende van Maastricht-Meerssen-Ulestraten-Schimmert onze gemeente binnenkomt langs “Nuther Cruts" en dan verder liep langs “de Daelderling” over de spoorlijn dwars door de terreinen van de AGA-fabrieken, om dan vervolgens de tegenwoordige weg te volgen door Kathagen naar Vaesrade. 
Hier boog hij direct in het begin van het dorp bij café Leise omhoog de ”Boeschberg” (Vaeraderweg) op tot aan de Naanhofsweg om dan links op te gaan langs de Jeugrubben, ook weer onder de benaming Wieëweg tot aan de Hommerterweg bij Mariarade. Daar kruiste hij de Hommerterweg naar de Akerstraat (de gemeente Amstenrade heeft gemeend dit korte stukje wijenweg te moeten omdopen in Patersweg). Vanaf de Akerstraat gaat hij dan wederom onder de benaming Wijenweg en Wieëweg linea recta naar Brunssum.
De mening heerst, dat deze weg in de buurt van Jabeek aansloot op de grote Romeinse Heerbaan van Xanten naar Heerlen.
villae rusticae
na cliche uit Gemeentearchief  Heerlen
Op de open plekken in de omgeving van dergelijke strategische wegen, meestal op de hoogste plekken in het heuvelland, gingen de kolonisten over tot de bouw van hun woningen, de z.g. “villae rusticae” of landhoeven.
Soms zochten zij daarvoor de vruchtbaarste streken op in lager gelegen terrein, maar toch weer in de buurt van genoemde wegen. Als treffende voorbeelden daarvan kunnen in Nuth en onmiddellijke omgeving drie van dergelijke hofsteden worden aangewezen. Twee ervan op de hoogste plekken gelegen, n.l. de villa op de Reulinck te Vaesrade en de villa op de Schuureik onder Hoensbroek, de derde lag ten zuiden van het kasteel Reijmersbeek langs en in de weg naar Nagelbeek.
ligging romeinse villa op de Reulinck
In de aantekeningen over ”De Voormalige Heerlijkheid Nuth” van 1880 wordt zowel melding gemaakt van een onderzoek van de villa bij het kasteel Reijmersbeek als ook van de villa op de Reulinck onder Vaesrade.
Van het gebouw nabij Reijmersbeek wordt gezegd:

“In juni 1871 herstelde men de weg van Kathagen naar Nagelbeek en vond ten zuiden van het kasteel Reijmersbeek de sporen van een romeins gebouw, hetwelk ten dele in de weg ten dele in de akker gelegen was. De bouwstenen, in de grondvesten gevonden, waren afkomstig uit de groeven van Valkenburg en Kunrade, Een der kamers was bevloerd met “testa concusa". Een rondvormige waterput, uit Valkenburgse steen gebouwd, lag in de weg .ten oosten van de huizing. De bovenste opening van de put mat in doorsnede 1.40 meter, maar werd lager steeds enger, Rond in de omtrek was de akker bezaaid met fragmenten van romeinse tegels, imbrices en potscherven. uit de omstandigheid dat de grond. vele sporen droeg van as en houtskool kan men besluiten, dat de villa van Reijmersbeek door brand is vernield geworden”.
Sindsdien is dit gebouw niet meer aan een nader en meer deskundig onderzoek onderworpen geweest. Wellicht vindt men hiervoor nog eens de tijd.
Volgens bovengenoemde “aantekeningen" lag een tweede Romeinse standplaats te Vaesrade, op de hoogte genaamd: Op den Reulinck, naast de weg die naar Oirsbeek leidt. (Hier wordt bedoeld de oude, holle weg, die in de Vaesraderberg, vlak naast het Mariakapelletje, omhoog gaat). In 1870 heeft de historicus Habets met zijn vriend rector Crousen van Vaesrade deze villa onderzocht. Ook hier bevonden zich grondvesten uit mergelsteen en scheen
brand de oorzaak te zijn geweest van het verdwijnen van het gebouw. Tussen de vele potscherven, stukken tegels, plavuizen en dakpannen vonden zij een gedeelte van een samische vaas met een inschrift (IACIANII). Uit inscripties op gevonden tegels meende zij te kunnen opmaken, dat de villa van Vaesrade de dakpannen van dezelfde favbriek had betrokken als de villa Herkenberg bij Meerssen en nog enige andere. De verwoesting zou omstreeks 175 jaar na Christus hebben gelegen door een inval van de Chauken, een barbaars volk, dat uit Noord-Duitsland was komen afzakken.
Alvorens de aandacht te vestigen op het meer deskundig onderzoek van deze landhoeve in de jaren 1932 en 1933 door de dienst van het Rijksmuseum van oudheden te Leiden, wil ik even vermelden, dat de begraafplaats van de bewoners van deze landhoeve zeer waarschijnlijk ligt achter de Vaesrader- of Thullerheide meer naar de westkant, ongeveer 400 à 500 meter van de hoeve verwijderd. 
terra sigillata
(met dank aan M. Ritzen/ J. van Hoften
In 1933 werd reeds één graf ontdekt, maar interessant is te vermelden, dat de Amerikanen in 1944, bij het maken van een artillerieopstelling, meerdere graven hebben omgewoeld, natuurlijk zonder te beseffen, dat de Romeinen bijna 2000 jaren vroeger in deze streken waren geweest. Uit de door de Amerikanen vernielde graven heb ik nog twee bekertjes en twee schaaltjes, met opstaande en gebogen rand, z.g. “terra sigillata”, in mijn bezit. *). (Zie noot aan het eind van de schets).

Verder is het bewijs gevonden, dat vanaf de villa op de Reulinck een weg liep naar het dal aan de voet van de Vaesraderberg. 
typisch dwarsprofiel
Het dwarsprofiel van deze weg vond ik in 1956/1957 mooi afgetekend, ongeveer 1.30 mtr. Onder het maaiveld, ten zuiden van de villa. De weg was verhard met kiezel en stukken dakpannen ter breedte van ongeveer 3 à 4 meter.
Deze toegangsweg is te verklaren, omdat de bewoners voor de watervoorziening het dal in moesten. In vroeger jaren bij verbetering van de Vaesraderberg heeft men een gedeelte van een waterput aldaar ontdekt. Ook is met de laatste verbetering van het wegprofiel van de Vaesraderberg het laatste restje verdwenen van de bekende waterbron “De Droepnaas”. Vlakbij deze waterwinplaats vond ik voor jaren terug honderden stukken en scherven van kruiken en potten uit de eerste eeuwen en de latere Karolingische tijd.
Ook kwam z.g. Phingsdorfer materiaal, voorzien van verffiguren, te voorschijn. Dit is goed verklaarbaar, want stuk gevallen kruiken of potten bij de waterput of waterbron zullen de vroegere bewoners zonder meer aan de kant hebben geworpen.
Zoals ik reeds zei, in 1933 heeft een meer verantwoorde opgraving plaats gevonden van de Romeinse landhoeve op de Reulinck. Een deskundige en uitvoerige beschrijving hiervan is te vinden in “Oudheidkundige Mededelingen” van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (Nieuwe Reeks XV, 1934, blz. 28 t/m 38). Daarin vindt men ook een reconstructie en een plattegrond van de blootgelegde fundamenten.
Deze villa was een zuiver voorbeeld van een middelgrote hoeve met een zuilengang in het voorfront en daarnaast twee vooruitspringende hoekpaviljoens.
De muren waren overal zo volkomen uitgebroken, dat slechts de fundamentsleuven nog aan de vulling van brokjes kalk, puin en aangevulde grond te herkennen waren. Het was een hoeve met een frontbreedte van 30 meter en een diepte van 20 meter. Aan de voorkant de porticus met zuilengang, geflankeerd door twee vooruitspringende vierkante hoektorens; precies achter de porticus lag in het midden een grote vierkante ruimte van ongeveer 9 bij 10 meter. In het midden daarvan wees een ovale brandplek de plaats aan waar eens de haard gelegen had. Achter de linker hoektoren
lag de paardenstal en tussen deze stal en de middenruimte bevonden zich de verschillende koude en warme badvertrekken (caldarium, tepidarìum en frigidarium).
Aan de andere zijde van de middenruimte achter de rechter
hoektoren waren ook nog vier woon- of slaapvertrekken. Aan de achterzijde sloot de koeiestal over de hele lengte de middenruimte af. Een interessante merkwaardigheid was de overdekte middenruimte in plaats van een open binnenplaats, zoals men vroeger algemeen aannam voor elke Romeinse villa.
De Romeinen kenden ook een soort centrale hete lucht verwarming. Vanuit een bepaalde stookplaats werd de verwarmde lucht onder de vloeren van de verschillende vertrekken, die men wilde verwarmen, doorgevoerd. Daarvoor rustten de vloeren op pijlertjes van ronde of vierkante tegels.
Twee badvertrekken (het caldarium en het tepidarium) waren in de villa te Vaesrade voorzien van een dergelijke "hypocaustum"-verwarming. De hypooaustum-pijlers, die de bovenvloer droegen, waren nog aanwezig en de meeste pijlers nog tot de oorspronkelijke hoogte van vijf tegels. Het stookgat voor deze verwarming was geplaveid met dakpannen.
De weinige aardewerk fragmenten, die bij deze laatste opgraving werden gevonden, bestonden voornamelijk uit ruwwandige voorwerpen. Zo vond men kookpotten die wezen op het laatste gedeelte van de 2e en begin 3e eeuw. Iets talrijker waren de wrijfschalen om het graan tot meel te verwerken.
Verder vond men beschilderde voetjes van stekelbekertjes en een
gedeelte van een rood beschilderde beker met schubben. Uit de gedane vondsten heeft men kunnen vaststellen, dat de villa bestond tussen 100-200 jaar na Christus.



*) Noot betreffende “terra sigilata”,
Terra Sigillata is de naam van het romeins aardewerk, dat rood van kleur is en bedekt met een laagje glazuur om de bekeretjes, bordjes en potjes waterdicht te maken. De benaming was oorspronkelijk gegeven aan een soort van pastillen uit de kleigroeven van Lemnos. Daar draaiden de priesters van Dinane pillen uit rode klei waaraan geneeskundige kracht werd toegeschreven. Met een stempel werd er het beeld van een hinde op gedrukt. Wegens de stempelopdruk moemde men deze pastillen “terra sigillata”

terra sigillata
met dank aan M. Ritzen / J. van Hoften
Tenslotte de overeenkomst in kleur is oorzaaak, dat ook aan het romeins aardewerk de naam wordt gegegven van terra sigilatta. Het oudste vaatwerk van deze soort, dat in Frankrijk gevonden werd is uit Italie afkomstig uit de fabrieken van Arezzo in Etrurië. Dit romeins terra sigillata werd voornamelijk gevonden in de romeinse legerplaatsen aan de Rijn. Even na het begin van onze jaartelling werd deze pottenbakkersindustrie ook over gebracht naar midden Gallië o.a. te Vichy. Dergelijke pottenbakkerijen komen daarna ook voor te Trier en andere steden meer naar het Noorden. Onder de regering van Trajanus (100 n. Chr.) neemt Lezoux de eerste plaats in onder alle fabrieken, die vooral naar het noorden, naar de Rijnstreek ons land en Engeland leveren. De terra sigillata werd zeer op prijs gesteld in de romeinse tijd, hetgeen duidelijk blijkt uit het groot aantal, dat bij opgravingen telkens te voorschijn komt.



© NuthvanToen / Hub Ritzen

0 reacties:

Een reactie plaatsen