Romeinse nederzettingen rond Nuth
Afgezien
van de geschetste , in het gebied van de gemeente Nuth ingepaste,
Romeinse militaire actie in groot verband, is er door de Romeinen toch
ook een veel vreedzamer gebruik gemaakt van het grondgebied van Nuth.
Gedurende de 2 à 3 eeuwen, dat zij in onze streken vertoefden, deden ze
ook nog wel iets anders dan oorlog voeren. Zij ontpopten zich als
kundige kolonisten. De inheemse bevolking trok daar lering uit. Onder
deskundige leiding van de Romeinen ging men de grond beter tot cultuur
brengen; nieuwe gewassen werden ingevoerd, het gereedschap verbeterd,
kortom er kwam meer beschaving en de handel leefde op.
In
de buurt van de grote heerwegen of legerwegen werden open plekken
gehakt. Men ging dus uitrotten of rooien. In de latere tijd vindt men
deze benaming terug in de uitgangen dorpen: rade, raath,
rooth,
rode, roy. Denk maar Vaesrade, Wijnandsrade, Kunrade, Raath,
Bingelrade, Amstenrade, Weustenrade enz. Deze namen zijn zeker geen
Romeinse namen, maar zij geven aan waar en hoe deze plaatsen zijn
ontstaan.
Tot
een der Romeinse legerwegen mag men waarschijnlijk rekenen de z.g.
Wijenweg of Wieëweg, die komende van
Maastricht-Meerssen-Ulestraten-Schimmert onze gemeente binnenkomt langs
“Nuther Cruts" en dan verder liep langs “de Daelderling” over de
spoorlijn dwars door de terreinen van de AGA-fabrieken, om dan
vervolgens de tegenwoordige weg te volgen door Kathagen naar
Vaesrade.
Hier boog hij direct in het begin van het dorp bij café Leise omhoog de ”Boeschberg” (Vaeraderweg) op tot aan de Naanhofsweg om dan links op te gaan langs de Jeugrubben, ook weer onder de benaming Wieëweg tot aan de Hommerterweg bij Mariarade. Daar kruiste hij de Hommerterweg naar de Akerstraat (de gemeente Amstenrade heeft gemeend dit korte stukje wijenweg te moeten omdopen in Patersweg). Vanaf de Akerstraat gaat hij dan wederom onder de benaming Wijenweg en Wieëweg linea recta naar Brunssum.
Hier boog hij direct in het begin van het dorp bij café Leise omhoog de ”Boeschberg” (Vaeraderweg) op tot aan de Naanhofsweg om dan links op te gaan langs de Jeugrubben, ook weer onder de benaming Wieëweg tot aan de Hommerterweg bij Mariarade. Daar kruiste hij de Hommerterweg naar de Akerstraat (de gemeente Amstenrade heeft gemeend dit korte stukje wijenweg te moeten omdopen in Patersweg). Vanaf de Akerstraat gaat hij dan wederom onder de benaming Wijenweg en Wieëweg linea recta naar Brunssum.
De mening heerst, dat deze weg in de buurt van Jabeek aansloot op de grote Romeinse Heerbaan van Xanten naar Heerlen.
villae rusticae na cliche uit Gemeentearchief Heerlen |
Soms
zochten zij daarvoor de vruchtbaarste streken op in lager gelegen
terrein, maar toch weer in de buurt van genoemde wegen. Als treffende
voorbeelden daarvan kunnen in Nuth en onmiddellijke omgeving drie van
dergelijke hofsteden worden aangewezen. Twee ervan op de hoogste plekken
gelegen, n.l. de villa op de Reulinck te Vaesrade en de villa op de
Schuureik onder Hoensbroek, de derde lag ten zuiden van het kasteel
Reijmersbeek langs en in de weg naar Nagelbeek.
ligging romeinse villa op de Reulinck |
Van het gebouw nabij Reijmersbeek wordt gezegd:
“In
juni 1871 herstelde men de weg van Kathagen naar Nagelbeek en vond ten
zuiden van het kasteel Reijmersbeek de sporen van een romeins gebouw,
hetwelk ten dele in de weg ten dele in de akker gelegen was. De
bouwstenen, in de grondvesten gevonden, waren afkomstig uit de groeven
van Valkenburg en Kunrade, Een der kamers was bevloerd met “testa
concusa". Een rondvormige waterput, uit Valkenburgse steen gebouwd, lag
in de weg .ten oosten van de huizing. De bovenste opening van de put
mat in doorsnede 1.40 meter, maar werd lager steeds enger, Rond in de
omtrek was de akker bezaaid met fragmenten van romeinse tegels, imbrices
en potscherven. uit de omstandigheid dat de grond. vele sporen droeg
van as en houtskool kan men besluiten, dat de villa van Reijmersbeek
door brand is vernield geworden”.
Sindsdien
is dit gebouw niet meer aan een nader en meer deskundig onderzoek
onderworpen geweest. Wellicht vindt men hiervoor nog eens de tijd.
Volgens
bovengenoemde “aantekeningen" lag een tweede Romeinse standplaats te
Vaesrade, op de hoogte genaamd: Op den Reulinck, naast de weg die naar
Oirsbeek leidt. (Hier wordt bedoeld de oude, holle weg, die in de
Vaesraderberg, vlak naast het Mariakapelletje, omhoog gaat). In 1870
heeft de historicus Habets met zijn vriend rector Crousen van Vaesrade
deze villa onderzocht. Ook hier bevonden zich grondvesten uit
mergelsteen en scheen
brand
de oorzaak te zijn geweest van het verdwijnen van het gebouw. Tussen de
vele potscherven, stukken tegels, plavuizen en dakpannen vonden zij een
gedeelte van een samische vaas met een inschrift (IACIANII). Uit
inscripties op gevonden tegels meende zij te kunnen opmaken, dat de
villa van Vaesrade de dakpannen van dezelfde favbriek had betrokken als
de villa Herkenberg bij Meerssen en nog enige andere. De verwoesting zou
omstreeks 175 jaar na Christus hebben gelegen door een inval van de
Chauken, een barbaars volk, dat uit Noord-Duitsland was komen afzakken.
Alvorens
de aandacht te vestigen op het meer deskundig onderzoek van deze
landhoeve in de jaren 1932 en 1933 door de dienst van het Rijksmuseum
van oudheden te Leiden, wil ik even vermelden, dat de begraafplaats van
de bewoners van deze landhoeve zeer waarschijnlijk ligt achter de
Vaesrader- of Thullerheide meer naar de westkant, ongeveer 400 à 500
meter van de hoeve verwijderd.
terra sigillata (met dank aan M. Ritzen/ J. van Hoften |
Verder
is het bewijs gevonden, dat vanaf de villa op de Reulinck een weg liep
naar het dal aan de voet van de Vaesraderberg.
Het
dwarsprofiel van deze weg vond ik in 1956/1957 mooi afgetekend,
ongeveer 1.30 mtr. Onder het maaiveld, ten zuiden van de villa. De weg
was verhard met kiezel en stukken dakpannen ter breedte van ongeveer 3 à
4 meter.
typisch dwarsprofiel |
Deze
toegangsweg is te verklaren, omdat de bewoners voor de watervoorziening
het dal in moesten. In vroeger jaren bij verbetering van de
Vaesraderberg heeft men een gedeelte van een waterput aldaar ontdekt.
Ook is met de laatste verbetering van het wegprofiel van de
Vaesraderberg het laatste restje verdwenen van de bekende waterbron “De
Droepnaas”. Vlakbij deze waterwinplaats vond ik voor jaren terug
honderden stukken en scherven van kruiken en potten uit de eerste eeuwen
en de latere Karolingische tijd.
Ook
kwam z.g. Phingsdorfer materiaal, voorzien van verffiguren, te
voorschijn. Dit is goed verklaarbaar, want stuk gevallen kruiken of
potten bij de waterput of waterbron zullen de vroegere bewoners zonder
meer aan de kant hebben geworpen.
Zoals
ik reeds zei, in 1933 heeft een meer verantwoorde opgraving plaats
gevonden van de Romeinse landhoeve op de Reulinck. Een deskundige en
uitvoerige beschrijving hiervan is te vinden in “Oudheidkundige
Mededelingen” van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (Nieuwe Reeks
XV, 1934, blz. 28 t/m 38). Daarin vindt men ook een reconstructie en een
plattegrond van de blootgelegde fundamenten.
Deze
villa was een zuiver voorbeeld van een middelgrote hoeve met een
zuilengang in het voorfront en daarnaast twee vooruitspringende
hoekpaviljoens.
De muren waren overal zo volkomen uitgebroken, dat slechts de fundamentsleuven
nog aan de vulling van brokjes kalk, puin en aangevulde grond te
herkennen waren. Het was een hoeve met een frontbreedte van 30 meter en
een diepte van 20 meter. Aan de voorkant de porticus met zuilengang,
geflankeerd door twee vooruitspringende vierkante hoektorens; precies
achter de porticus lag in het midden een grote vierkante ruimte van
ongeveer 9 bij 10 meter. In het midden daarvan wees een ovale brandplek
de plaats aan waar eens de haard gelegen had. Achter de linker
hoektoren
lag
de paardenstal en tussen deze stal en de middenruimte bevonden zich de
verschillende koude en warme badvertrekken (caldarium, tepidarìum en
frigidarium).
hoektoren
waren ook nog vier woon- of slaapvertrekken. Aan de achterzijde sloot
de koeiestal over de hele lengte de middenruimte af. Een interessante
merkwaardigheid was de overdekte middenruimte in plaats van een open
binnenplaats, zoals men vroeger algemeen aannam voor elke Romeinse
villa.
De
Romeinen kenden ook een soort centrale hete lucht verwarming. Vanuit
een bepaalde stookplaats werd de verwarmde lucht onder de vloeren van de
verschillende vertrekken, die men wilde verwarmen, doorgevoerd.
Daarvoor rustten de vloeren op pijlertjes van ronde of vierkante tegels.
Twee
badvertrekken (het caldarium en het tepidarium) waren in de villa te
Vaesrade voorzien van een dergelijke "hypocaustum"-verwarming. De
hypooaustum-pijlers, die de bovenvloer droegen, waren nog aanwezig en de
meeste pijlers nog tot de oorspronkelijke hoogte van vijf tegels. Het
stookgat voor deze verwarming was geplaveid met dakpannen.
De
weinige aardewerk fragmenten, die bij deze laatste opgraving werden
gevonden, bestonden voornamelijk uit ruwwandige voorwerpen. Zo vond men
kookpotten die wezen op het laatste gedeelte van de 2e en begin 3e eeuw. Iets talrijker waren de wrijfschalen om het graan tot meel te verwerken.
Verder vond men beschilderde voetjes van stekelbekertjes en een
gedeelte
van een rood beschilderde beker met schubben. Uit de gedane vondsten
heeft men kunnen vaststellen, dat de villa bestond tussen 100-200 jaar
na Christus.
*) Noot betreffende “terra sigilata”,
Terra
Sigillata is de naam van het romeins aardewerk, dat rood van kleur is
en bedekt met een laagje glazuur om de bekeretjes, bordjes en potjes
waterdicht te maken. De benaming was oorspronkelijk gegeven aan een
soort van pastillen uit de kleigroeven van Lemnos. Daar draaiden de
priesters van Dinane pillen uit rode klei waaraan geneeskundige kracht
werd toegeschreven. Met een stempel werd er het beeld van een hinde op
gedrukt. Wegens de stempelopdruk moemde men deze pastillen “terra
sigillata”
terra sigillata met dank aan M. Ritzen / J. van Hoften |
© NuthvanToen / Hub Ritzen
0 reacties:
Een reactie plaatsen