foto, film en geschiedenis van Nuth vroeger

vrijdag 25 maart 2011

ENDE HIJ TOCH TOT KATHAGE OVER (deel 2)

Hertog Karel de Stoute, die zijn vader Philips van Bourgondië in 1466 was opgevolgd, werd heerser over een machtig en uitgestrekt gebied, waardoor hij zich kon meten met zijn collega de koning van Frankrijk. Hij achtte daarom de tijd gekomen om aan de Duitse keizer Frederik III het Roomse koningschap of althans een koningschap te vragen, dat behalve zijn eigen rijksland en franse leengoederen o.a. ook de bisdommen Utrecht en Luik zou omvatten. Hij bood daarvoor, op een samenkomst te Trier in 1473, aan de keizer de hand aan van zijn dochter Maria voor diens zoon Maximiliaan.
Maar Frederik was voorzichtig: door aan de wens van de Stoute Karel toe te geven, vreesde hij de toekomst van zijn zoon te schaden en daarmede zou hij zeker de Duitse rijksvorsten ontstemmen

Toen de onderhandelingen over Karel's koningschap op het dode punt waren gekomen, verliet keizer Frederik in het geheim de stad Trier om zich aan het onbehagelijk samenzijn met de ongemakkelijke hertog Karel te onttrekken.
Deze besloot nu in het Duitse keizerrijk te nemen, wat men hem niet schenken wilde. De Elzas had hij sedert 1469 in pand; hij trok naar Aken, naar Metz en hij nam de aartsbisschop van Keulen nu krachtdadig in bescherming tegen diens oproerige onderdanen. Maar het lukte hem niet, als handhaver van de rechten van de aartsbisschop, zijn macht in het Keulse bisdom
te vestigen. Hij trok daarvoor wel op tegen de oproerige stad Neuss aan de Rijn, doch dit werd hem noodlottig. Van juli 1474,tot juni 1475 heeft hij deze stad belegerd zonder succes. Hij moest de aftocht blazen. Een rijksleger dat keizer Frederik, geholpen door de algemene vrees voor de gewelddadige hertog, bijeen had weten te brengen, noodzaakte hem het beleg voor
Neuss op te breken.
Op deze fatale veldtocht tegen de stad Neuss trok Hertog Karel vanuit zijn tentenkamp te Haasdal langs de route Hunnecum-Nuth-Kathagen-Vaesrade naar de Rijn op Sint Jacobsdag van het jaar 1474. De hertog die in de omgeving van Maastricht met zijn hoofdmaoht was aangeland, steeg bij de nonnen van het adelijk klooster St. Gerlach bij Valkenburg-Houthem af en hield aldaar een algemene monstering,der troepen. Zijn legermacht bedroeg
60.000 à 80.000 man. Pistorius geeft zelfs 100.000 man op. Zijn leger was in vier colonnes verdeeld: Fransen-Britten-Italianen-Vlamingen/Duitsers. (Beitrage zur Neuser Chronick 1785).
Voor de liefhebbers
integraal te lezen op het internet

Een kroniekschrijver - waarschijnlijk tijdgenoot - uit Beek heeft dit voor ons vastgelegd in zijn “Chronijk der Landen van Overmaas” op realistische wijze in schone taal:

“………int jaer ons Heren geburt dusent CCCC ende LXXIV (1474) due quam dis hertoch Karle wederoem tot Trycht liggen. Mer syn volck van wappen dat lach oem Tricht in den Lande van Valkenborgh ende Dalheym,als te Haren, te Ytter, te Merssen ende te Steyn, te Ormont ende alle dorpen,ende sonderlynghe tot Elsloe, ende dreyffen jamer over die arme schemel
Huysluyden. Sie namen hoen dat sy hadden; sy veynghen se, sy sloeghen se, sy staecken se; sy en sparden Kyrcke noch Kluysse als van ettens spysen,
Den jamer ende den spyt den die arme huysluyden mosten lyden en is nyet te schryffen, noe dene dat sy in vrunde landen heyten liggen. Due doernae anno 1774 so quaem hee mut allen synen herre ende herrwaghen te liggen achter Hasdel bovem Merssen by Rader, off aen der Nonnebussche by Synte Gerlach ende daer dede hy menighen schoen teynt off pauloen op sloen ende syn perck of logys maken. Ende doe quam der hertoch Karle selver in synre teyntte of pauloen, die ser schoen ende kostelicke waes, des donredachs op Synte Marien Magdalenen avent. En doer lach hee myt menigheen stoutten maenne in dat veld vursegd al tot op Synte Jacopsdach doer noe. Ende doe brack hee op ende toch tot Kathage over, als voer Nuysse opten Ryn int busdom van Colen; ende doer quam hee voer des vridachs noe Synte Jacopsdach in Julio…..". 

Uit dit alles blijkt duidelijk, dat de weg die voert over de brug te Kathagen zeer belangrijk was, zelfs in de vroegste eeuwen. Er werd ook tol geheven nabij de brug te Kathagen. Dit blijkt uit het register der “Tollen van het lant van Valkenborgh” dat Jan van Wittem, drossaard van Valkenburg in 1440 toezond aan de rekenkamer te Brussel. Daarin wordt gezegd: “Van den weggeld tot Cathagen, daer geyn pachter af te vinden is, want die starten zijn opgegraven om beschuddenis van den lande”.

Het is mij bekend dat ter plaatse in vroegere jaren, bij herstelling aan de beek, speerpunten en een strijdbijl zijn gevonden, terwijl later tijdens de normalisatie van de beek een bepaald soort hoefijzer is gevonden met brede randen.

Bij de brug ligt de bekende en zeer oude “Cathagermolen” die reeds in oktober 1480 tegelijk met de Nuinhof te Nuth wordt genoemd als een leen van het Munster te Aken.

Vooral in Natura en slechts gedeeltelijk in geld moest de pacht voldaan worden. Herman Crijns, die de molen van kathagen van 1711 tot 1736 in pacht had moest jaarlijks leveren op Sint Andreasdag: 30 malder rogge, aan tarwe, gerst en haver van elk gewas 1 malder en 3 vaten en daarnaast in geld betalen aan veegeld 48 gulden en nog voor 163 roeden land 8 gulden.
Crijns was in de jaren 1718 tot 1735 voortdurendachterstallig gebleven met een gedeelte van de pacht. Tenslotte was de pachtschuld opgelopen 1809 gulden en 2 stuivers. Maar daavoor presenteerde hij de rekeningen van herstel en onderhoud der bouwvallige en molen. Toch bleef nog een bedrag van 115 gulden en 11 stuivers op zijn debet staan. Rentmeester Hiltrop liet deze pachtkwestie “ter Extraordinaire vergaderinge van den 21 Februari 1738” door de schepenbank van Vaesrade behandelen.

De overlegde rekeningen worden in de vergadering van 17 maart 1738 gecollationeerd “ende is bevonden met de op heden geproduceerde Rekeningen van den heer Hiltrop te accorderen in alle sijne kosten partibus presentibus”


© NuthvanToen / Hub Ritzen

0 reacties:

Een reactie plaatsen