De Schepenbank en het schepengerecht
Een
van de heerlijke rechten van de gebiedende Heer was het instellen van
een schepenbank of schepengerecht. Dit schepengerecht bezat de hoge,
middelbare en lage jurisdictie over Nuth. Zelfs de doodstraf kon
uitgesproken worden zonder hoger beroep. De schepenbank bestond te Nuth
doorgaans
uit
zeven schepenen, die vonnisten, een schout of scholtis, die fungeerde
als president van de rechtbank en die tevens als aanklager optrad.
Verder was, zeer voornaam, de functie van secretaris van de schepenbank,
belast met het schrijfwerk, het inschrijven van vonnissen, akten en
stukken in de Rol- en Gichtregisters der schepenbank. Tenslotte waren er
ook nog de gerechtsbode, de keurmeesters en de borgmeesters.
Geheel
verschillend was dus in vroeger eeuwen de uitoefening van de
jurisdictie met haar plaatselijke rechtbanken en plaatselijke
functionarissen ten opzichte van onze tegenwoordige kantongerechten,
arrondissementsrechtbanken en gerechtshoven, die een bepaald gedeelte
van een provincie of zelfs grotere gebied bestrijken en waarvan de
rechters handelen onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht.
Onder
de hoge justitie verstond men het recht om te oordelen over de
criminele zaken, dus ,het straffen van grove misdaden en grote
misdrijven.
Hieraan
ontleende Nuth ook het recht tot het hebben van een gevangenis, het
oprichten van een galg, een kaak- of schandpaal en het inrichten van een
folterkamer met strafwerktuigen.
De schepenbank van Nuth vergaderde op het kasteel van Reijmersbeek, waar ook de gevangenissen waren ingericht.
De
galg stond op de driehoek te Kathagen waar de vroegere
Reijmersbekerweg en de Kamperweg uitmondden in de provinciale weg,
waar thans (1959 red. NvT) de fabriekscomplexen staan van de AGA-fabrieken.
publieke strafplaats |
De
middelbare justitie omvatte het recht om te oordelen over laat- en
cijnsgoederen, het inboeken van overdrachten van onroerende goederen,
het beslechten van geschillen over schuldvorderingen, erfenissen en
legaten en het beoordelen van kleine delicten.
Tenslotte
hield de lage justitie zich bezig met civiele en correctionele
rechtspleging,betreffende het vervreemden van onroerende goederen, het
vestigen van hypotheken, enz. Alle koopakten of testamenten, door
notarissen of pastoors opgemaakt, moesten door de schepenbank
bekrachtigd worden
door
inschrijving in de gichtregisters. Hiermede was de akte dan officieel
gerealiseerd of, zoals men dat noemde: “gegicht of gegooit". Op de
akte werd, dan de aantekening geplaatst ongeveer in deze zin: “Wij
schout en schepenen der schepenbank van Nuth hebben dezelve hierin
gegicht en gegooit naar der Banke recht”…… enz,
In
criminele zaken stond geen hoger beroep open en lag dus het eindvonnis
direct bij de schepenbank van Nuth; in civiele zaken kon men beroep
aantekenen bij het leenhof van Valkenburg en “in appel” of ter
hofvaart gaan naar het Hof van Brabant te Brussel.
De
verhoren der betrokkenen moesten geschieden ten overstaan van het
gehele schepencollege of de meerderheid daarvan in rechtszitting bijeen.
Werd
iemand, om hem met meer succes tot bekentenis te brengen, in de
folterkamer gebracht (verhoor onder tortuur), dan moesten de schepenen
daarbij tegenwoordig zijn. Het waren ook de schepenen, die het vonnis
velden. De schout was president en aanklager en vertegenwoordigde
de gebiedende Heer. Zijn functie -enigszins officier van justitie en
commissaris van politie tegelijk- bestond in het opsporen der
overtredingen en het indienen van klachten bij de schepenbank. Zijn
aanstelling gebeurde door de Heer van Nuth, die ook de overige
bedienaars als schepenen, secretaris-griffier en gerechtsbode benoemde.
De eerste schepenen, die te Nuth door de gebiedende Heer werden benoemd,
op 16 januari 1627, waren Hendrik Simons en Jan Corten. De schout,
schepenen en overige bedienaars werden
door
de gebiedende Heer beëdigd. Hiermede wilde men bereiken, dat de
schepenen de rechtspraak in al haar vormen naar eer- en geweten zouden
uitoefenen met toepassing van de daarvoor geldende geschreven en
ongeschreven rechtsregelen.
De
laagste ambtenaar bij de rechtbank was 'de gerechtsbode’. Hij verzorgde
de aanplakking der diverse stukken “ad valvas” (gewoonlijk op de deur
van de kerk of tegen de ingang van het schoolhuis te Nuth op het
kerkhof). Decreten en dagvaardingen van de schepenen moest hij ter
kennis brengen van partijen.
Bij
het opsporen en gevangen zetten van misdadigers moet hij behulpzaam
zijn. Bij “zware” gevallen stonden hem hierbij de “schutters” ter
zijde. Dit was soms wel nodig, want de gevangenis in Reijmersbeek
lag ver verwijderd van de kom van Nuth en het transport moest meestal te
voet gebeuren langs deze eenzame landweg.
Bij
de uitoefening van zijn functie tijdens de zittingen van de schepenbank
hanteerde de schout als teken van zijn gezag en waardigheid een
z.g. roede der justitie. In Nuth was dit een rood geverfde stok uit een
doornenhaag, ter dikte van ongeveer een vinger. Deze “wiets” die
ongeveer 1.50 mtr. Lang was, had een kroontje van vier vergulde eikels.
Deze roede zou nog bewaard worden op het rijksarchief te Maastricht.
Hadden
de schepenen eenmaal het bevel of het decreet tot het verschijnen “in
loco apprehensionis” (in de gevangenis) uitgevaardigd, dan moest de
betrokken misdadiger in de gevangenis te Reijmersbeek gestopt worden. In
zijn bijdrage tot de “Voormalige Heerlijkheid Nuth” verhaalt de
oud-rijksarchivaris
Habets
een geval waaruit blijkt, dat de gevangenis niet altijd potdicht bleek
te zijn. Dit bewijs put hij uit een schepenakte van 1781.
De
gerechtsbode had de struikrover en dief Awou (Karel Joseph Gestener)
weten te vatten. De schepenen gelastten hem gevangen te zetten op
kasteel Reijmersbeek. Maar op 29 juni 1781 was de vogel weer gevlogen.
De schepenbank stelde een commissie in van drie leden die de
gevangenissen op het kasteel gerechtelijk ging onderzoeken. Deze
commissie bracht rapport uit van haar bevindingen. Om te komen in het
‘prison’ of gevangenis moest men in de toren van het kasteel 40 trappen
op. Daar was een kamer onder het dak waarvan de deur open stond. Dit was
de kamer van de wacht. Vanuit deze kamer kwam men in een andere kamer
waarvan de deur ook open stond en dat was de eigenlijke gevangenis
waarin de gedetineerde in hechtenis had gezeten. De commissie
constateerde: “dat den criminelyck beklaegden uyt het prison geëvadeert
was ende de cluysters van de handen aldaer
neffens
den block waeraen hy gehecht was” alsnog gesloten waren. De boosdoener
had dus ofwel de kluisters over zijn handen afgestroopt ofwel deze na
zijn bevrijding wederom toegesloten. De boeien die om zijn voeten
hadden gezeten lagen ook geopend naast de blok waaraan ze met een
ketting verbonden waren. De gevangene was dus volgens de commissie
vanuit het gevangenhok door de wachtkamer de 40 trappen afgelopen de
vrijheid tegemoet. Daarbij had hij nog kans gezien om het pistool
van de wachtcommandant Bartel Drummen mee te nemen, hetgeen door de
andere wachters naderhand aan de commissie werd medegedeel. De
commissie kwam na dit onderzoek tot de volgende zeer “scherpzinnige” en
logische conclusie:
“De
apparentelycke oorzaeck dezer ontvluchtinge zal alzoo geweest syn het
feit, dat de wacht niet by den gedetineerden is gebleven, dat zy de
deuren open en hem alleen gelaeten hebben”.
Ook
weet Habets nog bijzonderheden te vertellen over het laatste
criminele vonnis door de schepenen van Nuth geveld en ten uitvoer gelegd
op het eind van 1793 te Kathagen. Dit was een geseling en de
veroordeelde was een zekere Joannes Meulekens, die veroordeeld werd
wegens moord en diefstal. Volgens het vonnis zou hij tot afschrikwekkend
voorbeeld voor anderen op een publieke plaats (bij de galg te Kathagen)
gevoerd worden om aldaar gegeseld te worden met tien roeden en
wel zes slagen met elke roede, in totaal zestig geselslagen! Maar het
ergste was nog dat hij gebrandmerkt zou worden voor zijn misdaden, zodat
iedereen hem zou herkennen als een boosdoener. Tenslotte zou hij daarna
verbannen worden buiten het rechtsgebied van Nuth voor heel zijn leven.
Mocht hij het ooit wagen terug te komen, dan zou hij met de dood
gestraft worden. Zijn goederen werden geconfisqueerd.
Op
12 december 1793, te 10.00 uur in de voormiddag werd hem het vonnis op
de trappen van het kasteel te Reijmersbeek voorgelezen en daarna nog
eens te ongeveer 11.00 uur op de gewone strafplaats te Kathagen in
tegenwoordigheid van de schout, schepenen en een menigte volk.
Daarna
belastte de beul of scherprechter Nicolaas Hamel van Aken zich met de
letterlijke en nauwgezette uitvoering van de geseling en de
brandmerking.
Gedurende
deze huiveringwekkende taferelen had zich Meulekens' vrouw, Maria
Tummers, achter de heg van de vlak bij gelegen boomgaard schuilgehouden.
Terstond
na afloop van het beulswerk kwam zij te voorschijn en gaf haar man een
hartversterking, bestaande uit een fles jenever en een krentenbroodje.
Dit
was het laatste vonnis van de schepenen der heerlijkheid Nuth. Kort
daarop in 1794 verschenen de Fransen in deze streken en de heerlijkheid
Nuth met schepenbank had opgehouden te bestaan. Het administratief
bestuur veranderde volkomen en de rechterlijke macht kwam in handen van
afzonderlijke rechters. verder kwam de indeling in gemeenten, kantons en
arrondissementen. De dan gevormde gemeente Nuth kwam te behoren tot het
kanton Oirsbeek in het arrondissement Maastricht.
Vóór
1795 was dat heel anders geweest tijdens de heerlijkheid Nuth. Men
kende geen door de inwoners gekozen gemeenteraden. Enigszins hiermede te
vergelijken waren wel de z.g. “gemene vergaderingen” Daarop
verschenen de gebiedende Heer van Nuth, de Schout en Schepenen en de
gemeen geërfden (dat waren alle grondeigenaren, die minstens drie bunder
eigendom bezaten). Na behoorlijke convocatie bij “kerkeroep” en
aanplakking werden deze vergaderingen belegd ter behandeling van
financiële zaken. Aanslagen van belastingen, heffingen en schattingen
werden vastgesteld en andere beden en lasten besproken en geregeld;
verder kwamen aan de orde kwesties over het onderwijs en het armwezen en
eventuele reglementen werden gewijzigd of vastgesteld.
Bij
dit administratief bestuur van vóór 1795 mogen ook de “borgemeesters”
niet vergeten worden. Hieronder werd niet verstaan het ambt van de
tegenwoordige burgemeesters, maar meer de functie van de
gemeenteontvanger. De borgemeesters zorgden voor de inning van de
belastingen en andere inkomsten van de gemeente om daarmede de uitgaven
der gemeente te kunnen dekken. Verder hielden zij toezicht, dat zij, die
wegens de uitoefening van een functie daarvoor gelden ontvingen uit de
kas der gemeente of van de gezamenlijke gemeentenaren, deze taak ook
behoorlijk vervulden, want anders brachten zij dit ter sprake op de
“gemene vergadering”
© NuthvanToen / Hub Ritzen
0 reacties:
Een reactie plaatsen