Deel 1: de periode tot 1763
Meer
dan 70 jaren –tussen 1690 en 1763- werd er nog gelapt, geplakt en
getimmerd aan dak, schip en toren van de totaal vervallen parochiekerk,
alvorens men tot nieuwbouw kwam in 1763.
Deze
bouwvallige kerk bestond uit een lage toren, een middenschip en twee
aangeplakte zijbeuken. Het gewelf was aanvankelijk van gemetselde
steen, doch wegens de gebrekkige toestand werd het in 1698 door het
kapittel van Aken vervangen door een slecht plafond van hout en leem.
Een versterking met houten balken ontsierde het schip der kerk.
Aan het dak en aan de vloer moest gewerkt worden en een nieuwe bepleistering was nodig in 1719. Dit alles hielp niet meer,
de kerk was versleten en er moest dus gezorgd worden voor de stichting
van een nieuwe kerk. Dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan, omdat drie
instanties hiervoor te zorgen hadden:
- het kapittel van Aken, dat de last van het herstel van het schip der kerk droeg, als tiendeheffer,
- het koor kwam ten laste van de pastoor
- en tenslotte moest de gemeente zorgen voor de toren en zijbeuken.
Zo was het algemeen gebruik in vroeger tijden.
Deze
partijen voelden niet veel voor de hoge kosten van nieuwbouw, liever
hielden zij zich bij kleine reparaties, ofschoon de tijdelijke pastoor
van Nuth, Godefridus Henricus van Leijen, in 1697 op de onhoudbare
toestand van de kerk had gewezen. Het kapittel bracht in 1698 de
allernoodzakelijkste herstellingen aan. Na een gebrekkige dakreparatie,
die het onophoudelijk doorlekken voorkwam, kreeg het middenschip in 1719
een beurt door
“hetselfe
te laeten pliesteren ende geheel overwitten en onder swartten, hetwelck
gedaen is door Goert en desselfs soen Lienaert, pliesteraers van
Simpelvelt. In denselfden somer hebben die borgemeijsters Jan Limpens
uitgen Hellenbroeck en Claes Treijns van Nierven, uit naem der gemeinte
laeten pliesteren en witten die afhensels en het klockenhuys door voors.
pliesteraers. Int zelfde jaer
heeft Frans Crijns, halffen op den Nuenhoff , in naem van het køpittel
van Aaken, enige veranderingen gedaen aen de groote klock deser kerk,
Insgelyken heeft de gemeynde die andere twee klocken inden toren en het
cleyn klocksken boven den choor voor twee pistolen doen repareeren en
regelen”.
Anno
1722 moest opnieuw de pachter van de Nuinhof, waaraan de tiende van de
parochie Nuth verbonden was, bijspringen om “het gewelfsel en het
pavement vant schip” te laten repareren. Dit deed de metselaar Peters
Horsmans van 't Overbroek. De timmerman Jan Meys uit 't Horen lapte de
eerste balk van het schip, sloeg er ijzeren banden om en maakte nieuwe
klokkenschragen met het klokkenbed.
Hierna
vertrok pastoor van Leijen naar Wachtendonck en was er nog geen nieuwe
kerk in Nuth. Zijn opvolger, pastoor Wolters, die gedurende 40 jaar het
herdersambt te Nuth waarnam, verkoos de zaken te laten zoals hij ze had
aangetroffen. Met deze parochieherder, die aan het eind van zijn
levensjaren ook nog blind werd, was het tenslotte zo erg gesteld, dat
“de
Regeerders, meeste gearffdens ende Parochianen der Heerligheyt van
Nuth, Lande van Valckenborgh ende ressort onder Sijn Hooghw.
Diocese, aen Sijn Hooghwaerde den Heere Bisschop van Ruremonde,
met alle Eerbiedigheyt claghtig tekennen geven”
dat
de heer pastoor Wolters al meer dan twee jaar van zijn gezicht is
beroofd. Deze blindheid was zodanig, dat hij sindsdien niet meer in
staat was geweest de pastorale bediening te doen. In die korte tijd had
hij reeds vier plaatsvervangers aangesteld, zowel kloosterlingen
als
wereldlijke geestelijken. Maar die verscheidenheid van bedienaars en
deze steeds plaatsgrijpende “changementen” waren fataal geworden voor :
“de instruwering van de jonkheid in de materie van de christelijke
leeringhe”.
Ook
het beheer van de inkomsten der kerkfabriek en het beleggen van de
kapitalen der stichtingen en fundaties was een warboel geworden. De
voornoemde regeerders hadden goedgevonden, dat zich hiermede om beurten
een schepen of de gemeentesecretaris zou bemoeien, opdat deze inkomsten
niet teniet zouden gaan. Van de zijde van de pastoor was geen
medewerking, want hij hield de registers niet bij.
“Niet
tegenstaende alsulcke buytenspoorigheyden maekt em Sijn Hooghw.
indaghdig, dat d'Here pastor vøn Nuth eene opgestelde bouwagie
(koster-schoolhuis) diegene gegeven was aen de capelanie ende aldaer op
den kerckhoff opgesett synde, aeffgebrooken ende te nietten gedaen
heeft”.
Zo
zou de pastoor een huis, toebehorende aan de kapelanie, verkocht hebben
voor 32 pattacons (f 160,--) zonder voorkennis van de gemeentenaren.
Tot
zijn eigen gebruik had hij aangewend de opbrengst van door “windtslagh”
omgevallen bomen, behorende tot de goederen van de kapelanie.
Tenslotte
vermeldt het klachtschrijven, dat hij weigerde de registers of de
extracten der revenuën van de kapelanie over te leggen aan de
vergadering der regeerders. Pastoor Wolters kwam in juli 1722 naar Nuth
en is aldaar gebleven tot aan zijn dood op 7 oktober 1760. Hij wordt
opgevolgd door Pastoor Habets.
© NuthvanToen / Hub Ritzen
0 reacties:
Een reactie plaatsen